De schelpvissers van Kollam
Voor de schelpvissers uit Kollam begint de dag als het licht wordt. Maar pas als de zon echt boven de horizon uit komt, kan het vissen daadwerkelijk beginnen. Het licht moet goed van boven op het water vallen, zodat de vissers de schelpen op de bodem kunnen zien liggen als ze onder water duiken.
Kollam ligt aan het Ashtamudi-meer, een van de grootste riviermondingen in de zuidwestelijke Indiase provincie Kerala. Het meer wordt gevormd door de uitstroom van de Kallada-rivier. Het water in het meer is voor het grootste gedeelte zoet, maar bij de kleine opening naar de Indische Oceaan is het water brak. Daar wordt gevist op short necked clams: kleine, smakelijke schelpjes die vooral in Azie erg in trek zijn. Wij noemen ze ‘Indische tapijtschelp’.
Silvi Thomas woont met zijn familie op San Sebastian, een van de kleine eilandjes in het Ashtamudi-meer. ’s Ochtends gaat hij het meer op in een zelfgemaakte kano, letterlijk een uitgeholde boomstam met een peddel. Hij heeft een schepnet aan een lange stok en een harkje bij zich. Daarmee duikt hij het water in, soms wel drie of vier meter diep, zonder zuurstof. Hij schopt de schelpjes los uit het zand door met kleine hupsjes achteruit te springen op de bodem, en harkt ze tegelijkertijd in zijn netje. Telkens als hij het net heeft geleegd in de kano, duikt hij weer onder. De schelpvissers bij Kollam zijn geweldige sportmannen, ze houden het wel vier tot vijf uur vol. Sommige vissers kunnen minutenlang hun adem inhouden. Op een goede dag kan een visser op die manier zo’n 200 kilo schelpjes opvissen. Bij Kollam zijn er ongeveer duizend tapijtschelpvissers zoals Silvi actief. Maar de visserij onderhoudt zeker vierduizend mensen. Het is namelijk een echte familieaangelegenheid. Met een volle kano varen de vissers weer naar huis, waar ze de tapijtschelpen eerst zes tot acht uur ‘verwateren’ in kratten in het water. De schelpjes spugen zichzelf als het ware schoon, dan zit er geen zand meer in. Daarna worden ze uitgestort boven een laken in het midden van het huis. Daar zit de hele familie omheen. De vrouwen, oma’s en kinderen halen een voor een het vlees uit de schelpjes. Dat kunnen ze razendsnel, met hun vingers of met een ander leeg schelpje.
Er wordt nog veel meer gevist in het Ashtamudi-meer en vlak daarbuiten op zee: krab, garnalen, andere schelpdieren en sardines. Maar dat is allemaal voor lokaal gebruik. De Indische tapijtschelp is de enige soort die commercieel wordt bevist bij Kollam. Ze worden voornamelijk geexporteerd naar Japan, daar zijn ze er dol op. Maar met een beetje geluk kunnen we in Europa binnenkort ook genieten van deze heerlijke Indische tapijtschelpen. De commerciele schelpvisserij begon in de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen er veel vraag kwam naar tapijtschelpen vanuit Maleisie, Thailand en Vietnam. Dat was booming business. Maar begin jaren negentig kelderden de opbrengsten door overbevissing. Sindsdien zijn er duurzaamheidsmaatregelen genomen: er wordt gevist met grotere mazen, er is een minimale maat voor de export en tussen december en februari ligt de visserij stil – dan planten de tapijtschelpen zich voort. De belangrijkste reden dat het weer goed gaat met de schelpvisserij bij Kollam is dat de mechanische vangst verboden is. Er wordt enkel op de traditionele manier gevist; met de voeten.
De Ashtamudi tapijtschelpvisserij is sinds 2014 de eerste MSC-gecertificeerde visserij in India. Ieder jaar wordt er zo’n 10.000 ton schelpen uit het meer gevist, zonder het visbestand onder druk te zetten. Als de diertjes van hun schelp ontdaan zijn, worden ze opgehaald door handelaren die met bootjes vol ijs langs de eilandjes van huis naar huis varen. Op een centrale plek worden de naakte schelpdieren gesorteerd en gewogen: hoe minder er in een kilo passen, hoe beter de prijs. Vervolgens worden ze diepgevroren verscheept naar Vietnam en Japan (en hopelijk dus ook snel naar Europa). De volgende dag, zodra de zon hoog genoeg staat, begint het hele proces weer van voren af aan. Niet alle vissers duiken het water in. Sinds enkele jaren gebruiken sommigen een soort grijper met twee netjes aan een lange stok om vanaf de boot de schelpen van de bodem te pakken. Dat scheelt een hoop gedoe. Toch zijn er nog genoeg vissers, zoals Silvi Thomas, die wel het water in duiken. Het harde werk loont. Op de traditionele manier met de hark kan hij veel kieskeuriger vissen dan zijn luie collega’s. Hij haalt alleen de allergrootste tapijtschelpen naar boven. Die zijn het meeste waard.